-
1 soulever
soulever [soelvee]1. v1) optillen2) opjagen3) aansporen4) opruien5) opwekken, oproepen2. se souleverv -
2 élever
élever [eelvee]1 opheffen ⇒ ophijsen, optillen3 verhogen4 opperen ⇒ aantekenen, aanvoeren, uiten, opwerpen♦voorbeelden:1 zich verheffen ⇒ opstijgen, oprijzen3 (op)rijzen ⇒ ontstaan, opkomen, zich verheffen, heviger worden4 〈 van personen〉vooruitkomen, -gaan♦voorbeelden:la foule s'éleva à dix mille personnes • er waren tienduizend mensens'élever contre qn., qc. • zich tegen iemand, iets verzetten1. v1) opheffen2) oprichten, opbouwen3) verhogen4) uiten5) opvoeden [kind]6) fokken [dier]2. s'éleverv1) zich verheffen, oprijzen2) stijgen3) toenemen4) vooruitkomen -
3 lever
lever1 [ləvee]〈m.〉♦voorbeelden:au lever du rideau • bij het opgaan van het doek————————lever2 [ləvee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (op)heffen ⇒ oprichten, optillen2 opheffen ⇒ een einde maken aan, wegnemen♦voorbeelden:lever un fardeau • een last optillenlever les glaces • de raampjes omhoogdraaienlever les lettres • de brievenbus lichtenlever le poing • zijn vuist opheffenlever les yeux, la tête, le visage, le nez • opkijkenlever des impôts • belastingen heffenlever un lièvre • een haas opjagen♦voorbeelden:→ pied1. m2) (het) opkomen [zon]3) opslag, opmaat [muziek]4) opmeting2. v1) rijzen [deeg]2) ont-kiemen3) opheffen5) opmeten6) oproepen3. se leverv1) opstaan, gaan staan2) omhooggaan3) opkomen [zon, maan]5) opsteken [wind] -
4 détruire
détruire [deetrŵier]1 verwoesten ⇒ vernielen, vernietigen2 afbreken3 doden1. v1) verwoesten, vernielen2) afbreken3) doden4) tenietdoen2. se détruirev -
5 dissoudre
dissoudre [diesoedr]2 zich oplossen ⇒ zich splitsen, uiteenvallen1. v1) oplossen [zout, etc.]2) ontbinden2. se dissoudrevoplossen, uiteenvallen -
6 front
front [frõ]〈m.〉2 voorzijde ⇒ gevel, verticaal vlak♦voorbeelden:de front • van vorenprendre qc. de front • iets flink aanpakkenattaquer qn. de front • iemand rechtstreeks, openlijk aanvallenles deux trains se sont heurtés de front • de beide treinen zijn frontaal op elkaar gebotstmarcher de front • naast elkaar lopenfaire front • front maken, pal staanavoir le front de • de vermetelheid hebben omaborder de front un problème • een probleem flink aanpakkenmener de front deux tâches • twee taken tegelijk op zich nemenm1) voorhoofd2) voorzijde, gevel3) front
См. также в других словарях:
Stein — 1. Auch ein kleiner Stein kann tödten, wenn er recht geworfen wird. 2. Auch ein Stein verwittert, wenn er lange genug liegt. Dem Zahn der Zeit widersteht nichts. Lat.: Ferreus assiduo consumitur annulus usu. (Ovid.) (Philippi, I, 154.) 3. Auf dem … Deutsches Sprichwörter-Lexikon